Opgepakt

“Wat?! Is hij opgepakt?”

Ik had net mijn plastic lunchtrommeltje geopend toen haar stem door het stille park sneed. Ze zat een bankje verderop. Jong, begin twintig. Waarschijnlijk studente. Lichtgroene jas met knopen, witte sjaal over haar schouders, crèmekleurige sneakers, haar strak naar achter. Roerloos. Alleen haar vingers bewogen — ze speelden zenuwachtig met de rits van haar tas.

“Waarvoor dan?” Haar toon was fel, maar niet paniekerig. Eerder… verrast. Alsof het iets was dat ze niet had zien aankomen — maar toch ook weer niet helemaal uitsloot.

Er viel een stilte.
De lucht boven het park was haast gekmakend blauw, zo helder dat het bijna niet klopte.

Ze stond op, liep een paar passen, en ging weer zitten.
“Dat slaat nergens op. Dat zou hij nooit doen.”
Een korte pauze.
“Toch?”

Ze bleef zitten, met haar rug naar mij toe. Haar houding was gespannen, alsof ze zich inhield. Ze luisterde aandachtig, zonder iets te zeggen.

“Ja,” zei ze uiteindelijk. “Maar dat was toen. Dat telt toch niet meer?”

Ik nam een hap van mijn brood. Kaas.
Haar woorden klonken alsof ze er al eens eerder over gesproken hadden.

Een kauw streek neer voor mijn voeten, kraaloogjes strak gericht op mijn broodje kaas.

Ze lachte ineens. Kort. Hoog. Niet echt vrolijk.
“Oh, en Luna? Heeft ze nog steeds die rare gewoonte met die sokken van je?”
Haar stem klonk plotseling luchtig. Opgewekt zelfs. Te opgewekt. Alsof iemand een knop had omgezet. Ze draaide zich half om, keek richting het wandelpad.

“Ja joh, wat een beest is het ook. Echt hè. Ik mis haar wel hoor!”

Ik zag hoe haar gezicht veranderde: glimlach, ontspannen ogen, schouders omlaag.
Ze stond op van haar bankje, pakte haar tas op, en keek even mijn kant op — zonder me echt te zien.

“Nee hoor, dat is nooit uitgekomen. Niemand weet het. Behalve wij.”
Ze zei het alsof het ging over een vergeten schoolgrap, of een gênante vakantiefoto. Niet over iets wat kon leiden tot een arrestatie.

Ze luisterde nog een paar seconden.
“Ja, oké. Ik moet gaan. Spreek je later.”

Toen was ze weg. Het grind knarste onder haar schoenen, haar silhouet verdween tussen de bomen. Alleen haar stem bleef even hangen, als echo in mijn hoofd.

Ik dronk mijn koffie. Lauw geworden.
De kauw hupte langs mijn bankje en pikte een laatste kruimel van mijn broodje van de grond.

Op haar bankje lag de witte sjaal — vergeten, waarschijnlijk. Verder niets.

Ik stond op, liep erheen en raapte de sjaal op.
Ik liep haar achterna. De sjaal losjes in mijn hand.

J. Meirik

Snavel

Hij merkte het pas toen hij zijn tanden wilde poetsen. In de spiegel zag hij dat op de plek waar gisteren zijn mond en neus nog hadden gezeten, een oranje eendensnavel zat.
In paniek probeerde hij zijn vrouw te wekken, schudde en riep.
“Dat gekwaak begrijp ik niet,” zei ze.
Op dat moment drong het tot hem door: hij sprak geen mensentaal meer.
Hij rende naar buiten, maar op straat negeerden de mensen hem en draaiden hun hoofd weg. Hoe hard hij ook kwaakte, niemand reageerde. Langzaam verstomde hij. Het gekwaak verdween, stilte. En hij dacht nergens meer aan.

J. Meirik

rare eend

De versterker

Vintage Kenwood stereoversterker met houten behuizing uit de jaren 70.
Kenwood-versterker uit de jaren ’70 – zomaar te koop op Marktplaats.

De plas is dieper dan hij had gedacht. Zijn schoen zakt weg en veroorzaakt een kring die zich langzaam uitbreidt over de klinkers van het parkeervak.

Hij stapt uit, slaat het portier dicht en kijkt even om zich heen. Een doordeweekse ochtend. Grijs, stil. Zomervakantie, officieel. Maar dit lijkt meer op herfst.

Hij knijpt met zijn ogen tegen de miezerregen en tuurt naar de nummers op de gevels. Daar: nummer 83. Een voortuin vol grind. Een brievenbus op een scheef paaltje achter het tuinhek.


“Ik kom voor de versterker. Van Marktplaats,” zegt hij. Hij doet een poging zijn gezicht droog te vegen en forceert een glimlach.

De vrouw in de deuropening is ergens in de zestig. Ze heeft sluik, grijs haar dat aan weerszijden van haar bebrilde gezicht recht naar beneden hangt. Ze draagt een dun, lichtblauw vest over haar eenvoudige groene jurk, alsof ze zich had aangekleed zonder dat het haar iets kon schelen.

“Komt u verder,” zegt de vrouw zachtjes, bijna voorzichtig. Zonder hem aan te kijken, draait ze zich om en loopt de gang in.

Hij aarzelt even. Alsof hij wacht op een uitgebreider welkom. Als ze niet omkijkt, volgt hij haar gehoorzaam. Lichtjes gebogen — ineengedoken haast — gaat ze hem voor.


In de hoek van de bruin ingerichte woonkamer staat de versterker — een oude Kenwood met houten behuizing — op de eettafel. Op de tafel ligt een dik, geborduurd tafelkleed dat er al lijkt te liggen sinds de jaren ’70.

“Wilt u soms koffie?” vraagt de vrouw met zachte stem.

Hoewel hij nooit koffie drinkt, antwoordt hij beleefd: “Nou, als het niet te veel moeite is, graag!”

“Gaat u maar aan tafel zitten. Dan zet ik het even.”

Haar rechterhand trilt terwijl ze een kop en schotel uit de bruine buffetkast pakt.


Met zijn blik op haar bevende hand gericht neemt hij plaats aan de tafel. Na een tijdje wordt hij onrustig en krijgt het warm.

Even schiet de gedachte door zijn hoofd om ervandoor te gaan, gewoon de versterker te betalen en weer naar huis te gaan. Maar hij kan geen smoes bedenken. Dan maar blijven zitten, denkt hij.

Nadat hij de versterker globaal heeft bekeken, laat hij zijn blik door de woonkamer dwalen. De flatscreen op het plateau in de hoek van de kamer steekt scherp af tegen het verder gedateerde interieur.

Aan de muur naast de buffetkast hangt een verzameling foto’s in bruine lijstjes. Oude foto’s, allemaal net een beetje scheef.

Een echtpaar naast een kerstboom. Een Kip-caravan achter een rode Opel Kadett.

Een man met een donker, mediterraan uiterlijk en een blond jongetje van een jaar of twee. Samen op een druk strand, beiden in zwemkleding, hun voeten half in het zand. Op de achtergrond heuvels in de hitte, vaag blauw van kleur — Zuid-Europa, waarschijnlijk.

Een vakantiefoto. Het jongetje heeft een rood plastic emmertje in zijn rechter- en een geel schepje in zijn linkerhand.

Hij blijft even naar de foto staren. Als kind was hij gek op het strand; met het gezin waren ze er elke zomervakantie te vinden.

De man zit achter het jongetje en kijkt lachend over diens schouder in de emmer. Plezier maken op het strand, zoals de meeste vaders dat met hun kinderen doen.

Dan pas ziet hij de langwerpige, bijna vingervormige moedervlek op de arm die het gele schepje vasthoudt.


Zijn adem stokt in zijn keel als de vrouw de kamer inloopt met de koffie. Met twee handen houdt ze het kopje vast en zet het langzaam voor hem op tafel.

“Alstublieft,” zegt ze binnensmonds, terwijl ze zich omdraait om haar eigen kopje uit de keuken te halen.

Hij knikt, maar zegt niets. Het lukt niet. De foto. Het blonde haar. Die ogen. De moedervlek.

Dat kán toch niet?

Langzaam draait hij zijn arm — alsof hij wil zien of die er nog steeds zit. Daar — op precies dezelfde plek als bij het jongetje — de langwerpige moedervlek.

Nee, hij móét zich dit verbeelden.


“Hoe oud is de versterker precies?” vraagt hij — alsof hij dat als kenner niet zou weten.

Hij zegt niets over de foto. Misschien vergist hij zich. Misschien is het gewoon toeval. Er waren vast meer jongetjes die graag naar het strand gingen, blond haar hadden — en een moedervlek. Juist. Díe moedervlek.

Als hij werkelijk de jongen op de foto was, waarom heeft hij die foto dan nooit eerder gezien? Natuurlijk — er zijn weinig foto’s uit zijn kindertijd.

Maar hoe is deze hier dan terechtgekomen? En dat strand — hij herinnert zich het helemaal niet. Ze gingen nooit naar het buitenland op vakantie.

En bovendien wist hij zeker: de man op de foto was zijn vader niet.

Of… was zijn vader misschien helemaal zijn vader niet?


“Mijn man heeft hem na onze bruiloft in 1978 gekocht,” zei ze. “Hij staat al jaren op zolder.”

Haar man. Is dat de man op de foto? En waar is hij nu? Haar stem klinkt kil, alsof ze iets verbergt.

Hij kijkt naar de versterker en voelt iets knagen. Delen ze een verleden?

“Wat was ook alweer de reden dat u de versterker niet meer gebruikte?” vraagt hij om de stilte te doorbreken.

“Mijn man zei dat hij aan vervanging toe was, geloof ik,” antwoordt ze. “Toen hebben we zo’n moderne stereotoren aangeschaft. Met zo’n lade waar wel vijf cd’s tegelijk in kunnen.”

“Ja… de techniek staat niet stil hè,” zegt hij, terwijl hij een glimlach probeert op te zetten. Zijn vader bepaalde vroeger ook altijd welke apparatuur er werd aangeschaft. Geen discussie over mogelijk.


Het was nu al ruim twintig jaar geleden dat hij overleed. Zijn hart begaf het. Zomaar ineens, op een warme zomerdag achter in de tuin.

Nooit eerder hartklachten gehad. Althans, hij had er in elk geval nooit iets van laten merken.

Hij was een wat gespannen man. Serieus, altijd op zijn hoede, alsof er elk moment iets mis kon gaan. Pessimistisch van aard. Werkte veel. Sliep slecht.

Wat zijn vader precies voor werk deed, heeft hij nooit geweten. Alleen dat het belangrijk was, en dat het hem volledig opslokte.

Leuk met zijn kinderen spelen — zoals de man op de foto — deed hij niet.


Hij neemt een slok van zijn koffie. Zijn vingers tintelen.

“Mag ik vragen waar uw man is?” zegt hij. Meteen daarna twijfelt hij of hij dat wel had moeten vragen. Zijn wangen worden warm.

“Oh, mijn man… die eh, is er nu even niet,” zegt ze, terwijl ze met haar bevende rechterhand langzaam het lepeltje door haar koffie roert.

Er valt een stilte.

Ze knikt naar de versterker. “Denkt u dat u hem weer aan de praat krijgt? U was toch een hobbyist, begreep ik?”

“Het is een oude Kenwood, eind jaren zeventig. Als de eindtrap niet is opgeblazen, is het meestal iets simpels. Elco’s vervangen, beetje schoonmaken, contacten nalopen.”

Hij glimlacht wat nerveus. “Die dingen zijn mechanisch nog degelijk gebouwd. Geen printplaten vol onzin zoals tegenwoordig.”

Ze glimlacht beleefd, maar zodra hun blikken elkaar kruisen, kijkt ze snel weer weg.


Zijn blik glijdt langs de foto’s aan de wand. Het zijn er minstens twintig, dicht op elkaar in sobere lijstjes.

Al die verschillende mensen — zou het allemaal familie zijn? De Zuid-Europese man, is dat haar man? En het jongetje?


Zijn hart bonst in zijn keel als hij nog een slok van zijn koffie neemt.

“Mag ik u misschien een brutale vraag stellen?” vraagt hij terwijl hij zich half verslikt.

De vrouw kijkt hem verschrikt aan. “Eh, ja hoor,” zegt ze bedremmeld.

“Zou ik even van het toilet gebruik mogen maken?”, vraagt hij tot opluchting van de vrouw.

“Dat mag. Het toilet is rechts in de hal”.


Als hij terugkomt, valt zijn oog weer op de vakantiefoto van het strand. Zijn blik blijft hangen bij het jongetje en de man.

“Is dat uw man?” vraagt hij, terwijl hij blijft staan. Hij wijst naar de foto.

Ze kijkt weg. “Nee. Ik ken die man niet.”

“Oh,” zegt hij. “En het jongetje? Kent u die wel?”

Ze schudt haar hoofd. “Nee, ook niet.”

Ze neemt de laatste slok van haar koffie en peilt intussen zijn reactie.

“Dus u heeft foto’s aan de muur hangen van mensen die u niet kent?”

“Inderdaad,” zegt ze haastig. “Ik verzamel foto’s. Soms vind ik ze op de meest onverwachte plekken; deze zat bijvoorbeeld tussen de pagina’s van een bibliotheekboek. De mooiste hang ik aan de muur.”

Hij drinkt zijn kop koffie leeg. Iets aan haar antwoord stelt hem gerust — al weet hij niet precies waarom.

“Ieder zijn hobby,” zegt ze. “U repareert versterkers, ik verzamel foto’s.”

“Mooie hobby,” zegt hij, terwijl hij de foto’s nog eens bekijkt.

Dan steekt hij zijn linkerarm naar voren. “Zegt deze u iets?” vraagt hij glimlachend, terwijl hij op de moedervlek wijst.

“U bedoelt van de foto?” vraagt ze, zichtbaar ongemakkelijk. Ze lacht kort, schraapt haar keel.

“Maar u bent dat niet hoor,” zegt ze met een geforceerd lachje. “Dat zijn buitenlandse mensen. Kijk maar naar de vader.”

Hij knikt langzaam, alsof hij haar gelooft. Maar in zijn hoofd blijft iets knagen.


Bij de voordeur schudden ze elkaar de hand.

“Nou… succes ermee,” zegt ze zacht.

“Dank u,” zegt hij. Zijn rechterhand trilt terwijl hij zijn autosleutels pakt.

De zon breekt aarzelend door de wolken.

In de auto kijkt hij nog één keer naar het huis.

De foto laat hem niet los.

J. Meirik