Misantroop?

Soms denk ik dat het allemaal niet echt is. Dat ik in een verhaal zit. Of een film. Een script waarin iedereen een rol speelt. Van sommige mensen weet ik bijna zeker dat ze niet echt zo kunnen zijn — onmogelijk haast. Waarom doen mensen wat ze doen? Waarom zijn ze zoals ze zijn? Een onuitputtelijke bron van verwarring en ergernis.

Ik moest denken aan W.F. Hermans, die zichzelf een misantroop noemde. Misantroop — ik vind het eigenlijk best een mooi woord. Volgens de Dikke Van Dale betekent het simpelweg ‘mensenhater’. Maar Wikipedia biedt gelukkig wat nuance:

“Misantropie is een levenshouding die wordt gekenmerkt door een pessimistische visie op de samenleving en het wantrouwen van mensen. Een misantroop kan humaan en sociaal gedrag vertonen en is dus niet per definitie antisociaal of het tegengestelde van een humanist.”

Ik heb Hermans altijd graag gelezen. En ik begrijp tegenwoordig beter waarom. Ik herken mezelf namelijk wel in de definitie van een misantroop. Al ben ik geen mensenhater — daar ben ik te aardig voor, denk ik. Ik ben gewoon graag alleen. Enkele uitzonderingen daargelaten.

De nabijheid van mensen voelt vaak ongemakkelijk. Het wrijft, het schuurt. Mensen doen dingen die ik niet begrijp, en meestal begrijpen ze mij ook niet. Daar wringt de schoen. Hermans en zijn personages begrijp ik wél: het ongemak, de frictie, de worsteling met het bestaan.

Hoe mooi ik het woord misantroop ook vind, het label mensenhater past toch niet helemaal bij me. Nee, dan noem ik mezelf liever een frictief persoon.

J. Meirik

Het gaat vanzelf over

je bent bang
om te vallen
bang
dat ze er niet is
om je op te rapen
als je weer eens op je bek bent gegaan
en de rest kijkt naar je
maar ze zien je niet
lachend
omdat ze zelf
altijd
overal
zo
doorheen lopen
en ’s nachts
plakken de schaafwonden
aan je dekbed
maar dat is niet erg
want dat gaat vanzelf over
zegt ze
de mensen die in je hoofd kunnen kijken
zeggen dat dat niet waar is
ondanks
jarenlange
ervaring

J.Meirik

Johan

We hadden een fijne jeugd in de jaren ’90. Gewoon op de fiets springen en kijken of er iemand was om mee te spelen. Oorlogje spelen (achteraf best een vreemd spelletje, maar toen dachten we daar geen seconde over na), of we bouwden een hut tussen de struiken, diep in het bosje achter de school. Voetballen tegen de garagedeuren — die op den duur compleet ingedeukt waren — of basketballen op het pleintje aan de overkant van de straat.

We maakten blaaspijpjes waarmee we besjes schoten op de ramen van die ene boze buurman. Meestal gebruikten we van die witte — die spatten zo lekker uit elkaar. Tot hij ons betrapte en ons een emmer sop in de handen duwde: “Schoonmaken, nú!”

Na dat ‘heterdaadje’ stapten we over op papieren pijltjes, gerold van een oude Televizier. Daarmee hielden we wedstrijdjes: wie schoot het verst? Dat kon trouwens ook prima met papieren vliegtuigjes. Zo strak mogelijk vouwen, en dan zo ver mogelijk gooien. Toernooitjes hielden we, knock-outsysteem, tot er één winnaar overbleef.

Ik vroeg me weleens hardop af: zou je zelf kunnen vliegen met een papieren vliegtuig, als het maar groot en stevig genoeg was? Later leerde ik dat dat niet kon.

Wanneer het regende, mochten we meestal wel bij iemand binnen spelen — als we maar niet met te veel waren. In het begin was Lego natuurlijk favoriet, maar naarmate we ouder werden en de computer zijn intrede deed, verdwenen de kleine gekleurde blokjes steeds vaker uit beeld.

Ik ben later nooit een echte gamer geworden — zoals veel van mijn generatiegenoten, maar toen deed ik uiteraard gewoon mee. Duckhunt, of een of ander vechtspelletje, en later natuurlijk Super Mario. Uren hielden we dat vol, vooral op die druilerige woensdagmiddagen.

En dan, als je dreigde te verliezen, drukte je gewoon snel op escape en begon je gewoon opnieuw waar je de vorige keer was gebleven. Soms denk ik: wat zou het mooi zijn als zo’n knop ook in het echte leven bestond. Escape. Even terug, opnieuw beginnen — en weer door.

Zo zorgeloos als het misschien leek, was het niet altijd. Soms heb je gewoon pech in het leven — er ontstaan krasjes aan de binnenkant. Daarmee kun je jarenlang ogenschijnlijk normaal functioneren, totdat het ineens begint te knagen. Dingen die je had weggestopt, komen toch weer boven. En dan is het leven niet altijd even leuk meer.

Er zijn van die fases waar ik soms doorheen ga. Aan de buitenkant zie je dan niks aan me. Ik hou me goed voor de buitenwereld, maar ze zouden eens moeten weten. De dagen zijn allemaal hetzelfde en eindigen in een lange, slapeloze nacht. Apathisch ben ik bijna geworden, zo erg dat het me sloopt. De innerlijke waanzin is een gemoedstoestand geworden — iets waar je aan went, als een saai ritje in de draaimolen van mijn hoofd.

Therapie zou wat rust moeten brengen, maar dat doet het niet altijd hoor. Het is dan heel fijn als er iemand is die dit herkent en begrijpt. Naar me luistert wanneer ik het nodig heb.

Dat er onder mijn lach, diep in mijn ogen verborgen, veel meer schuilgaat, dat zien de meeste mensen niet. Toch zijn ze er wel degelijk, zij die je als een vriend bij de hand nemen, figuurlijk dan. Een trieste opluchting eigenlijk.

Tegelijk besef ik ook dat ik uiteindelijk, aan het eind van de dag, alleen voor mezelf moet zorgen. Dat ik het zelf moet doen. De demonen in mijn hoofd zijn dan mijn enige gezelschap. Ik leerde dat, wat er ook aan de hand is, ik dingen moet leren loslaten als ik rust wil vinden.

Je kunt natuurlijk proberen je verstand uit te zetten — ik ben wel benieuwd hoe dat voelt — maar je kunt ook gewoon proberen mee te gaan met de flow van de chaos in je hoofd.

De drukte in je hoofd kan namelijk ook tot hele mooie dingen leiden. Er gebeurt veel, en alles kan er. De zon kan er ’s nachts schijnen, bloemen kunnen er bloeien in zwart-wit. Eindeloze regen? Geef het een ander kleurtje, totdat de wolken verdwijnen. Kortom, zie de storm in je hoofd als een symfonie — en maak er iets moois van!

Ja, het album ‘Pergola’ van de Nederlandse band ‘Johan’ is voor mij een hele bijzondere plaat. In de eerste plaats omdat het gewoon vol staat met prachtige gitaarpop. Maar belangrijker nog, de teksten raken me persoonlijk, omdat ze herkenbaar zijn. Het is alsof de plaat naar mij luistert in plaats van andersom.

J. Meirik